Logo Slingeland Ziekenhuis.
 
Klik op deze knop om alle folders te doorzoeken.Zoek folders
Klik op deze knop om dit document te printen.Print pagina
Klik op deze knop om dit document als PDF te downloaden.Download PDF
Klik op deze knop om de tekstgrootte te vergroten.Grotere tekst
Klik op deze knop om de tekstgrootte te verkleinen.Kleinere tekst

PiMS folder informatie logo

Interne Geneeskunde
Diabetes

Zelfregulatie voor mensen met diabetes die meerdere malen per dag insuline spuiten

Zelfregulatie voor mensen met diabetes die meerdere malen per dag insuline spuiten

De knop om deze folder als favoriet te markerenFavorietDe knop om deze folder per email door te sturen.Stuur door

Algemeen

Deze folder geeft u algemene en veilige richtlijnen over zelfregulatie bij diabetes mellitus. Deze folder is bedoeld als u meerdere keren per dag langwerkende of middellangwerkende insuline én kortwerkende insuline gebruikt.

In de folder staan schema’s met richtlijnen. Het is de bedoeling dat u de getallen in deze schema’s aanpast aan uw eigen situatie en op basis van uw eigen ervaring. De diabetesverpleegkundige kan u hierbij helpen.

Zelfregulatie

Zelfregulatie betekent dat u zelf de dosering insuline aanpast als dat nodig is. Bijvoorbeeld als u ziek bent, gaat sporten of een etentje heeft. Uitgangspunt hierbij is dat u leeft zoals u graag wilt leven en dat u leert hoe u uw insulinedosering hierop kunt aanpassen.

Voordat u zelf uw dosering insuline kan aanpassen is het belangrijk te weten:
· hoe de insuline die u gebruikt werkt.
· op welke manier uw bloedglucosewaarden tot stand komen

De werking van insuline

Insuline zorgt ervoor dat glucose (suiker) door lichaamscellen wordt opgenomen en dat het niet achterblijft in het bloed. Hierdoor daalt de glucosewaarde in het bloed.

Soorten insuline

U gebruikt langwerkende of middellangwerkende insuline én kortwerkende insuline. Hieronder beschrijven we deze soorten.

Langwerkende insuline

Langwerkende insuline gebruikt u op een vast tijdstip ’s ochtends of ’s avonds, met een marge van een half uur eerder of later. U spuit bij voorkeur in uw bovenbeen. Ongeveer 1 á 2 uur na het inspuiten begint de insuline te werken. Langwerkende insuline werkt ongeveer 24 uur. Voorbeelden van langwerkende insuline zijn: Lantus®, Abasaglar®, Toujeo® en Tresiba®.

Middellangwerkende insuline

Middellangwerkende insuline gebruikt u over het algemeen ’s avonds op een vast tijdstip, met een marge van een half uur eerder of later. U spuit bij voorkeur in uw bovenbeen. Ongeveer 1 á 2 uur na het inspuiten begint de insuline te werken. Het maximale effect wordt 4 á 12 uur na het inspuiten bereikt. Hoe lang de insuline werkt hangt onder andere af van de dosis. Hoe meer u spuit, hoe langer het effect. In het algemeen werkt middellangwerkende insuline 12 tot 24 uur. Voorbeelden van middellangwerkende insuline zijn: Insulatard® en Levemir®.

Kortwerkende insuline

Kortwerkende insuline gebruikt u voor het ontbijt, voor de lunch en voor het avondeten. Of op andere momenten wanneer dat wenselijk is. In deze folder leest u daar meer over. U spuit bij voorkeur in uw buik. Ongeveer 10 minuten na het inspuiten begint de insuline te werken. Het maximale effect wordt ongeveer 1 uur na het inspuiten bereikt. Hoe lang de insuline werkt hangt onder andere af van de dosis. Hoe meer u spuit, hoe langer het effect. In het algemeen werkt kortwerkende insuline 2 tot 5 uur. Voorbeelden van kortwerkende insuline zijn: Aspart, Novo Rapid®, Humalog® en Apidra®.

Bloedglucosewaarde meten met een Flash Glucose Monitoring systeem (FGM)


Om te weten of de dosering insuline juist is of dat u meer of minder insuline nodig heeft, meet u met een FGM uw bloedglucosewaarden op de volgende momenten:
1 = nuchter (vóór het ontbijt)
2 = voor de lunch
3 = voor het avondeten
4 = voor het slapen gaan

Meet daarnaast altijd uw bloedglucose bij signalen die kunnen passen bij een hogere of lagere glucosewaarde.

Tijdens het scannen komt er een curvelijn in beeld van de laatste 8 uur. Zo kunt u de stijging en daling na de vorige maaltijd zien. Deze meetmomenten gaan bij uw dagelijkse gewoonten horen. Er kunnen ook meerdere redenen zijn om op andere momenten te meten. Dit leert u gaandeweg.

Wanneer de waarde niet overeenkomst met uw gevoel of wanneer u een extreem lage of hoge waarden heeft, dan meet u nog een keer, maar dan met de bloedglucosemeter. De bloedglucosewaarde die u dan meet, is leidend. Zie hiervoor ook de informatiefolder over de freestyle libre sensor 2 van firma Abbott en het volgende onderwerp over de bloedglucosemeter hieronder.

Streefwaarden bloedglucose

De nuchtere glucosewaarde en de curvelijn in de nacht geeft de basissituatie weer. De streefwaarde hiervan ligt tussen de 4 en 7 mmol/l. Na een maaltijd neemt de glucose in het bloed eerst langzaam toe en daalt vervolgens weer langzaam. De hoogste glucosewaarde na de maaltijd (veroorzaakt door de voeding) ziet u ongeveer 1,5 uur na de maaltijd in de curvelijn. Hier ligt de streefwaarde tussen de 3.9 en 8 mmol/l.

Uw bloedglucosewaarde meten met een bloedglucosemeter

U meet uw bloedglucosewaarde met een bloedglucosemeter als:
· de FGM nog niet is geleverd
· de FGM een (technische) storing heeft
· u twijfelt aan de waarde van de FGM

U meet de glucosewaarden dan met een 5-punts glucosedagcurve. Dat betekent dat u op de volgende momenten meet:
1 = nuchter (vóór het ontbijt)
2 = 1,5 uur na het ontbijt
3 = 1,5 uur na de lunch
4 = 1,5 uur na de avondmaaltijd
5 = voor het slapen gaan

Meet daarnaast altijd uw glucosewaarden bij klachten van een hypoglykemie of als u zicht niet goed voelt.

Streefwaarden bloedglucose

De nuchtere bloedglucosewaarde geeft de basissituatie weer. De streefwaarde hiervan ligt tussen de 4 en 7 mmol/l. Na een maaltijd neemt de glucose in het bloed eerst langzaam toe en daalt vervolgens weer langzaam. De hoogste glucosewaarde (veroorzaakt door de voeding), meet u 1,5 uur na de maaltijd. Hier is de streefwaarde tussen de 3,9 en 8 mmol/l.

Instellen insulinedosering

Voordat u met zelfregulatie kunt beginnen, is het van belang dat uw basisschema goed is ingesteld. De diëtist en diabetesverpleegkundige helpen u hierbij. Tijdens de instelfase raden wij u aan om het aantal koolhydraten in uw voeding constant te houden. Gebruik drie hoofdmaaltijden en desgewenst kleine tussendoortjes (maximaal 15 gram koolhydraten per dagdeel). Pas als u goed bent ingesteld en voldoende kennis en inzicht heeft, mag u zelf uw dosering aanpassen.

Uw behandelaar overlegt met u de startdosering. Bij de regulatie van uw diabetes is het doel om met de glucosewaarden zoveel mogelijk tijd binnen de streefwaardenvan3,9 mmol/l en 10mmol/l te blijven.

Zelfregulatie in een normale situatie

Als uw basisschema is ingesteld, kunt u bij afwijkende glucosewaarden zelf uw dosering insuline aanpassen. U leert door te oefenen. U zult merken dat u steeds beter weet welke dosering insuline voor u passend is. Hieronder vindt u richtlijnen om de dosering insuline aan te passen om uw glucosewaarden binnen de streefwaarden te houden of juist terug te keren.

Aanpassen (middel)langwerkende insuline

Bij het aanpassen van de insulinedosering werkt u eerst toe naar een nachtelijke curvelijn en/of een nuchtere glucosewaarde die binnen de streefwaarde ligt (tussen de 4 en 7 mmol/l). Als de glucosewaarde niet binnen deze waarde ligt, past u de (middel)langwerkende insuline aan. Wij raden u aan minstens twee dagen dezelfde dosering (middel)langwerkende insuline te gebruiken, voordat u deze verder aanpast. Hoeveel insuline nodig is om de juiste glucosewaarde te krijgen, verschilt per persoon.

De volgende aandachtspunten hebben invloed op de nachtelijke curve. Let hier op als u de dosering wilt verhogen.

* Is de hoge nuchter waarde een gevolg van een nachtelijke ruime curvelijn of van een reactie op een lage waarde, onder de 4 mmol/l in de nacht? Om hier achter te komen meet u om 3 uur ’s nachts uw glucosewaarde of u kijkt naar de dagelijkse grafiek in uw app of scanner. Wanneer uw verhoogde nuchtere bloedglucosewaarde inderdaad een reactie is op een hypoglykemie in de nacht, dient u de dosis (middel)langwerkende insuline juist te verlagen (volgens onderstaand schema).

* De glucosewaarden in de loop van de avond kunnen ook invloed hebben op verloop van de curve in de nacht.
Onderstaand schema kunt u gebruiken voor het aanpassen van uw dosering (middel)langwerkende insuline. Let op: dit zijn richtlijnen.

Bloedglucosewaarde nuchter (mmol/l)
Aanpassingsdosis (middel)langwerkende insuline
Lager dan 4
.... eenheden minder
4 - 7
Geen aanpassing
7 - 10
…. eenheden meer
10 - 15
…. eenheden meer
15- 20
…. eenheden meer
Boven de 20
…. eenheden meer

Controleer het effect van de aanpassing door uw glucosewaarden te bepalen.

Aanpassen kortwerkende insuline

Wanneer uw glucosewaarde voor de maaltijd tussen de 4 en 7 mmol/l ligt, maar de glucosewaarde 1,5 uur na de maaltijd niet binnen de streefwaarden van 4 tot 8 mmol/l blijft, dan kunt u de hoeveelheid kortwerkende insuline aanpassen. Dit doet u de eerstvolgende dag bij de maaltijd voor de verhoogde glucosewaarde. Pas de insuline niet bij twee opeenvolgende maaltijden tegelijk aan. Begin altijd met de eerste glucosewaarde van de dag die niet binnen de streefwaarde ligt. Hoeveel kortwerkende insuline nodig is om de glucosewaarde na de maaltijd binnen de streefwaarden te laten blijven of ernaar terug te keren verschilt per persoon.

Als de waarde af en toe tussen de 8 en 10 mmol/l ligt, dan past u de dosering niet aan. Is dit echter meerdere dagen het geval? Dan past u de dosering wel aan.

Onderstaand schema kunt u gebruiken voor het aanpassen van uw dosering kortwerkende insuline. Let op: dit zijn richtlijnen.

Bloedglucosewaarde 1,5 uur na de maaltijd (mmol/l)
Aanpassingsdosis kortwerkende insuline
Lager dan 4
…. eenheden minder
4 - 8
Geen aanpassing
8 - 10
…. eenheden meer *
10- 15
…. eenheden meer
15- 20
…. eenheden meer
Boven de 20
…. eenheden meer

Controleer het effect van de aanpassing door uw glucosewaarden te bepalen.

Verdere verfijning van zelfregulatie naar zelfmanagement

Dit is mogelijk door uw kortwerkende insuline te doseren op basis van de hoeveel koolhydraten die u gaat eten en wat uw recente glucosewaarde is. Hiervoor hebt u kennis nodig over de koolhydraat insuline ratio (KIR) en de insuline gevoeligheid factor (IGF):

Koolhydraat insuline ratio (KIR)

De KIR geeft de verhouding weer tussen de hoeveelheid koolhydraten die u inneemt en de hoeveelheid insuline die u dient te spuiten.

Een voorbeeld: de koolhydraat insuline ratio is 1 op 10. Dit betekent dat er voor iedere 10 gram koolhydraten, 1 eenheid kortwerkende insuline nodig is,

Insulinegevoeligheidsfactor (IGF)

De IGF geeft de verhouding weer tussen de hoeveelheid insuline die u spuit en de daling van de bloedglucosewaarde die u kunt verwachten.

Een voorbeeld: de insulinegevoeligheidsfactor is 1 op 4. Dit betekend dat uw bloedglucose 4 mmol/l kan dalen met 1 eenheid kortwerkende insuline.

Bij diabetes mellitus type 1 of LADA is het zelfmanagement altijd gebaat bij gebruik van KIR en IGF.

Bij diabetes mellitus type 2 is er meestal nog enige eigen insulinewerking. Daarnaast is er vaak sprake van insulineongevoeligheid. Het is daarom onzeker of er wel een vaste verhouding in koolhydraten en kortwerkende insuline te vinden is. Ga daarom altijd eerst aan de hand van zelfcontrole na of de bloedglucosewaarde na het eten van meer of minder koolhydraten, hoger of lager wordt dan de streefwaarde. Als dit zo is, spuit dan een volgende keer meer of minder kortwerkende insuline. Door ‘te proberen en te controleren' kunt u erachter komen hoeveel insuline nodig is.

Bij beide types diabetes mellitus berekent de diëtist een persoonlijke KIR voor u. De diabetesverpleegkundige berekent daarbij uw IGF. Om met de KIR en de IGF te kunnen werken, krijgt u uitleg en begeleiding van de diëtist en de diabetesverpleegkundige.

Adviezen voor zelfregulatie in andere omstandigheden

Hieronder beschrijven we bepaalde omstandigheden waarbij het wenselijk is om:
· extra insuline te spuiten
· minder insuline te spuiten
· de insuline op een ander tijdstip te spuiten
· extra koolhydraten te eten

Hieronder vindt u richtlijnen die u kunt toepassen om uw glucosewaarden zoveel mogelijke binnen de streefwaarden te houden. Wanneer u in deze omstandigheden zelf uw insulinedosering wilt aanpassen, is het noodzakelijk om glucosewaarden te bepalen, bijvoorbeeld voor en na het sporten en tijdens en na een feest. Hierdoor krijgt u inzicht in het effect van bijvoorbeeld sporten op uw bloedglucosewaarde. Dit verschilt namelijk per persoon. Zo kunt u na een aantal keren 'proberen' uitvinden wat voor u een juiste dosering is.

Lichamelijke inspanning

Onder lichamelijke inspanning verstaan we onder andere beroepen met (wisselende) lichamelijke inspanning, tuinieren, een fietstocht maken en sporten. Als u zich inspant op het moment dat de werking van de kortwerkende insuline op zijn hoogst is (1 tot 2 uur na het injecteren), kunt u over het algemeen deze dosis kortwerkende insuline met 10 tot 50% verlagen. Daarnaast heeft u naarmate u zich langer en/of intensiever inspant, meer koolhydraten nodig. In onderstaand schema vindt u hiervoor een richtlijn.

duur en zwaarte van inspanning
Insuline aanpassen voor inspanning
glucosewaarde in mmol/l voor aanvang
extra koolhydraten
tot 30 minuten lichte inspanning
2 eenheden minder spuiten of 10 % minder spuiten
onder 5
10-15 g

boven 5
geen
30-60 minuten matige inspanning
2 tot 4 eenheden minder spuiten of 25 % minder spuiten
onder 5
30-45 g

tussen 5 en 10
15 g

boven 10
geen
1 uur of meer matige inspanning of zware inspanning
4 of meer eenheden minder spuiten of 50% minder spuiten
onder 5
45 g per uur, gedurende de inspanning

tussen 5 en 10
30-45 g per uur, gedurende de inspanning

boven 10
15 g uur, gedurende de inspanning

Controleer de glucosewaarden voor en na de inspanning, enkele uren erna en eventueel de dag erna. Dit in verband met het na-ijl effect. Bij sommige mensen kan 12 tot 24 uur na een flinke inspanning nog een lage glucosewaarde of een hypoglykemie optreden. In dat geval moet de insulinedosis van de maaltijd na de inspanning verminderd worden. Soms is het nodig om ook de (middel)langwerkende insuline aan te passen of om aan het eind van de avond extra koolhydraten (ongeveer 15 gram) te nemen. U doet dit altijd in overleg met de diabetesverpleegkundige. Pas zo nodig de spuitplaats aan (spuit bijvoorbeeld voor het hardlopen niet in het been).

Gebruik van extra koolhydraten

Als u extra koolhydraten wilt gebruiken in de vorm van een tussendoortje of hoofdmaaltijd, kunt u extra kortwerkende insuline spuiten. U spuit de kortwerkende insuline altijd voordat u de extra koolhydraten inneemt. Hoeveel eenheden u extra dient te spuiten, hangt af van diverse factoren. U kunt erachter komen welke dosering voor u van toepassing is, met behulp van de koolhydraat-insuline-ratio (KIR).

Op een ander tijdstip eten

Eet u later? Dan injecteert u de kortwerkende (maaltijd)insuline ook later. Eet u eerder? Dan injecteert u de kortwerkende (maaltijd)insuline eerder. Als u uitslaapt en uw ontbijt overslaat, slaat u ook de bijbehorende (maaltijd)insulinedosis over.

Alcohol

Alcohol heeft invloed op de bloedglucosewaarde. In welke mate hangt af van wanneer, wat en hoeveel u drinkt. Een drankje tijdens een maaltijd heeft minder invloed dan een drankje op een lege maag. Alcohol verlaagt de glucosewaarde vaak pas na enkele uren. Controleer na het drinken van alcohol altijd uw bloedglucosewaarden. Is deze te laag, neem dan zo nodig wat extra koolhydraten, zoals een boterham.

Heeft u behoefte aan extra informatie over voeding in bepaalde omstandigheden en / of over alcohol? Neemt u dan contact op met een diëtist van het ziekenhuis.

Diarree

Bij diarree (zonder koorts) is het moeilijk een vaste verlaging van de insuline te adviseren. Een verlaging van 20% lijkt acceptabel. Probeer zoveel mogelijk normaal te eten en extra te drinken om het verlies aan vocht te compenseren.

Ziekte

Bij ziekte en bij klachten van een te hoge glucosewaarde (dorst, veel plassen, misselijkheid en braken), heeft het lichaam vrijwel altijd extra behoefte aan insuline. Als u ziek bent moet u altijd doorgaan met de (middel)langwerkende insuline. Ook als u geen eetlust heeft. Bij slechte eetlust is het belangrijk voldoende te drinken. Melkproducten en vruchtensap kunnen dienen als vocht- en energiebron. De kortwerkende insuline spuit u, als u kunt eten, voor de maaltijden of voor de alternatieve koolhydraatbron. Vooral bij koorts kan de bloedglucosewaarde snel oplopen. Globaal geldt dat bij elke graad koorts boven 37,5 °C er wel 10 tot 25% meer insuline nodig kan zijn. Pas zo nodig, aan de hand van de gemeten glucosewaarden uw insulineschema aan:

Het is raadzaam om iedere 2 uur uw glucosewaarde te controleren en kortwerkende insuline bij te spuiten volgens de onderstaande tabel. Dit noemen we de 2-4-6-regel. Dit houdt in dat u iedere 2 uur uw glucosewaarde meet. Is de glucosewaarde tussen de 15 en 20 mmol/l? Dan spuit u 4 eenheden extra. Is de glucosewaarde tussen de 20 en 25 mmol/l? Dan spuit u 6 eenheden extra.
Schema voor het aanpassen van uw glucosewaarde met kortwerkende insuline bij ziekte. Let op, dit zijn richtlijnen:

Glucosewaarde (mmol/l)
Aanpassingsdosis
15 - 20
4 eenheden extra
20 - 25
6 eenheden extra

Als u bekend bent met uw insulinegevoeligheidsfactor kunt u deze gebruiken om elke 2 uur de kortwerkende insulinedosering te berekenen in plaats van bovenstaand schema te gebruiken.

Lukt het niet om de glucosewaarden onder controle te krijgen en voelt zich steeds zieker worden? Neem dan zo snel mogelijk contact op met de diabetesverpleegkundige. Diep en zwaar ademhalen, sufheid, braken of buikpijn kunnen tekenen zijn van 'verzuring' van het lichaam.

De diabetesverpleegkundige is op werkdagen van 08.00 tot 16.30 uur bereikbaar op telefoonnummer (0314) 32 96 69. In spoedeisende situaties buiten deze tijden belt u de verpleegafdeling, telefoonnummer (0314) 32 92 76.

Onderzoek of behandeling

Krijgt u een onderzoek waarbij u nuchter moet zijn, laxeermiddelen moet gebruiken en/of een voorbereidingsdieet moet volgen? Dan moet u uw medicatie aanpassen. Hierover zijn folders beschikbaar. Vraag gerust een medewerker van de afdeling of polikliniek naar de folder die voor u van toepassing is. Dit is afhankelijk van de soort medicatie.

Onderstaande folders zijn ook te raadplegen via: www.slingeland.nl (https://folders.slingeland.nl). :

· Gebruik bloedglucoseverlagende tabletten voor en na een onderzoek of behandeling
· Gebruik insuline-injecties voor en na een onderzoek of behandeling

Adviezen bij een enkele glucosewaarde onder of boven de streefwaarde

Hieronder vindt u adviezen waarmee u uw glucosewaarden zo veel mogelijk binnen de streefwaarden kunt krijgen.

Hyperglykemie

Bij een bloedglucosewaarde hoger dan 10 mmol/l is er sprake van een hyperglykemie. Verschijnselen van een hyperglykemie kunnen zijn: dorst, droge mond, vaker plassen en moeheid. Ligt de glucosewaarde net iets boven de 10 mmol/l? Dan zult u de signalen niet direct herkennen en alleen opmerken door te meten of scannen. Hoe hoger de glucosewaarden, hoe duidelijker de signalen zijn.

Het is belangrijk altijd na te denken over de mogelijke oorzaak van een hoge bloedglucosewaarde. U leert van uw eigen ervaringen.

Oorzaken van een hyperglykemie:
· te weinig insuline ingespoten / vergeten te spuiten
· meer gegeten (meer koolhydraten) / anders soort maaltijd gebruikt
· een te laag ingestelde hoeveelheid (middel)langwerkende insuline
· insuline in een ander lichaamsdeel gespoten / te diep of ondiep gespoten
· minder lichaamsbeweging
· stress of emotie, bijvoorbeeld spanningen in uw relatie of op het werk, examen, verdriet, pijn of zorgen
· hormonen (menstruatiecyclus, pil, zwangerschap)
· medicijnen, bijvoorbeeld prednisonkuur
· ziekte (bijvoorbeeld koorts, griep of verkoudheid)
· een reactie op een hypoglykemie
· het drinken van alcoholhoudende dranken

Soms is er geen verklaring te vinden.
Overweeg of het wenselijk is kortwerkende insuline te spuiten om de glucosewaarde weer onder de 10 mmol/l te laten komen. Dit kan met een bijspuitschema of met het gebruik van uw insuline gevoeligheidsfactor. Overleg met de diabetesverpleegkundige wat voor u van toepassing is

Hypoglykemie

Bij een glucosewaarde van 3,9 mmol/l of lager is er sprake van een hypoglykemie. Verschijnselen van een hypoglykemie zijn beven, zweten, hoofdpijn, wazig zien, hartkloppingen en een hongergevoel. De klachten verdwijnen wanneer uw glucosewaarde weer toeneemt.

Wat te doen bij klachten van een hypoglykemie:
- Stop met de bezigheden/activiteiten
- Meet uw glucosewaarde
- Neem 20 gram snel opneembare koolhydraten* als de glucosewaarde lager dan 4 is.
- Wacht 5-10 minuten en herhaal voorgaande stap als de glucosewaarde nog steeds lager dan 4 mmol is.
- Als het langer dan een uur duurt voor uw volgende maaltijd, neem dan 15 gram langwerkende koolhydraten, zoals een boterham

Soort snel opneembare koolhydraten
*Hoeveelheid voor ongeveer 20 gram snel opneembare koolhydraten
Dextro Energy van 3 gram
7 tabletten
Gluco Tabs van 4 gram
5 tabletten
High energy** sportdrank met ongeveer 15 gram kh/100 ml
1 klein glas, ongeveer 125 ml
Sportdrankje/dorstlesser** met ongeveer 7 gram kh/100 ml
2 glazen, ongeveer 300 ml
Limonadesiroop** met 50-70 gram kh/100 ml
Ongeveer 35 ml, aangelengd met water
Kristalsuiker
Suikerklontjes van 4 gram
Suikerklontjes van 3 gram
20 gram, opgelost in water/thee
5 stuks
7 stuks
Frisdrank** (niet suikervrij of light)*
1 groot glas, ongeveer 200 ml
Vruchtensap**, dubbeldrank/tweedrank (10-15 gram kh/100 ml)**
1 glas, 150-200 ml
**De samenstelling van dranken kan wijzigen doordat suiker wordt vervangen door zoetstof, waardoor de hoeveelheid koolhydraten (veel) lager is dan verwacht. Bekijk regelmatig de voedingswaardewijzer op het etiket!

Alternatieven

Als u geen glucose of snel opneembare koolhydraten bij de hand heeft, kunt u andere koolhydraatrijke producten nemen, bijvoorbeeld 1 banaan, 2 koekjes, 4-5 snoepjes of 1 schaaltje vla. Het duurt dan wel langer voordat de glucosewaarde stijgt. Houdt er rekening mee dat deze producten vaak meer calorieën bevatten, zeker als u kiest voor lekkernijen zoals chocolade, koek of ijs.

Ook als een hypoglykemie vlak voor de maaltijd ontstaat, is het aan te raden te handelen zoals hierboven is beschreven. Als na 15-20 minuten blijkt dat de glucosewaarde boven de 4 mmol/l is, kunt u de geplande maaltijd gebruiken met de bijbehorende insuline.

Verminderd bewustzijn

Als u bij een ernstige hypoglykemie niet meer kunt slikken door een verminderd bewustzijn, kunnen omstanders een flinke eetlepel honing of stroop in uw wangzak smeren. Het mondslijmvlies neemt de glucose namelijk gemakkelijk op. Gebruik geen dranken omdat de kans op verslikken groot is. Vertel dit uw naasten.

Daarnaast is het belangrijk dat uw naaste 112 belt en meldt dat het gaat om persoon met diabetes.

Denk altijd na over de mogelijke oorzaak van de lagere glucosewaarde als u zich weer goed voelt. U leert van uw eigen ervaringen.
Oorzaken van een hypoglykemie:
· te veel insuline gespoten
· te weinig gegeten (minder koolhydraten) / anders soort maaltijd gebruikt
· een te hoog ingestelde hoeveelheid (middel)langwerkende insuline
· insuline in een ander lichaamsdeel gespoten/ te diep of ondiep gespoten
· lichamelijk extra ingespannen, bijvoorbeeld door sport, zwaar (huishoudelijk) werk, verhuizen, tuinieren, winkelen
· Stress of emotie bijvoorbeeld door spanningen in uw relatie, op het werk, examen, verdriet, pijn of zorgen (vaak geeft stress/emotie hogere waarden, maar lagere waardenn komen ook voor)
· hormonen (menstruatiecyclus, pil, zwangerschap)
· medicatie
· buikgriep: diarree en of overgeven
· het drinken van alcoholhoudende dranken
Soms is er geen verklaring te vinden.

Een enkele hypo- of hyperglykemie

Een enkele hypo- of hyperglykemie is geen reden om de dosering te wijzigen. U verandert de dosering alleen als er een duidelijk patroon is, bijvoorbeeld als u twee nachten achtereen onder de streefwaarde bent geweest of drie dagen achter elkaar een bloedglucosewaarde boven de 10 mmol/l hebt na een maaltijd.

Welke meetbare doelen worden nagestreefd in uw diabetesregulatie?

Iedere vier maanden laat u het HbA1c in uw bloed bepalen. Deze waarde is een maat voor het gemiddelde van de glucosewaarde in de afgelopen paar maanden.

Naast deze bepaling is het voor uw welbevinden belangrijk om niet te veel wisselingen in de dagelijkse curve te hebben. Om hier inzicht in te krijgen helpt ‘tijd in doelbereik’ ( TIR= time in range). De TIR ziet u in het menu van de flash glucosemeter of in de app. Het streven is om een TIR hoger dan 70% te hebben. Dit betekent dat u 70% of meer van de tijd binnen de streefwaarden blijft van 3,9 tot 10 mmol/l
Streefwaarden voor het HbA1c en TIR:

Streefwaarden
Eenheid
Doel
Aanvaardbaar
Liever niet
HbA1c
mmol/mol
45 - 53
53 - 64
Boven 64
TIR
% van de tijd
Boven 70%
50-70%
Onder 50%

Het diabetesteam

Na de diagnose diabetes komt er veel op u af. Het vergt de nodige inspanning van u om uw diabetes en de behandeling in te passen in uw dagelijks leven. Om u hierbij te begeleiden en te ondersteunen werken wij samen in een diabetesteam. Dit team bestaat uit een internist, een verpleegkundig specialist, een diëtist, een psycholoog en een diabetesverpleegkundige.

Bereikbaarheid

Elke werkdag van 08.00 tot 09.30 uur en van 11:45 tot 12:15 uur houdt de diabetesverpleegkundige een telefonisch spreekuur, het telefoonnummer is (0314) 32 96 69.

Bij ernstige ontregeling van uw diabetes kunt u na 9:30 uur tot 16:30 uur bellen naar de poli endocrinologie, telefoonnummer is (0314) 32 96 59

In spoedeisende situaties buiten deze tijden belt u de verpleegafdeling, telefoonnummer (0314) 32 92 76.

Uw privacy en onze geheimhouding

Om u de beste zorg te kunnen geven, hebben wij gegevens van u nodig. Deze gegevens leggen wij digitaal vast en beveiligen wij goed. Wij gaan zorgvuldig om met deze gegevens en houden ons aan de wet- en regelgeving. Dit betekent onder andere dat al onze medewerkers een geheimhoudingsplicht hebben en u als patiënt recht heeft op privacy. Uitgebreide informatie over uw privacy, rechten en plichten vindt u in de folder ‘Uw rechten en plichten als patiënt’. Deze folder kunt u raadplegen op folders.slingeland.nl.


Foldernummer: 1052-mrt 24